|
'Ik dicht mooie, citeerbare
regels' ; 'Er is een tendens tot nonsenspoezie'
Het Parool, 30 juni 2006
Door Maarten Moll
Amsterdammer Willem Thies won vorige week
met Toendra de C. Buddingh'-prijs voor het beste poeziedebuut. 'De teneur,
misschien wel terreur, is de talige poezie.'
Het beeld
van de schuchtere dichter gaat bij Willem Thies niet op. Scherp, direct,
zelfbewust en strijdbaar stelt hij zich op. Voor hij vragen beantwoordt,
wil de gelauwerde dichter eerst een paar zaken rechtzetten. Hij geeft
de verslaggever een brochure, die het juryrapport van de C. Buddingh'-prijs
2006 blijkt te zijn.
Willem Thies (33), die vorige week voor Toendra op Poetry International
de prijs voor het beste poeziedebuut kreeg uitgereikt, heeft driftig onderstreept.
In het kantoor van Uitgeverij 521 noemt hij de naam van een grote landelijke
middagkrant. "De verslaggever van die krant heeft in zijn stuk over
de C. Buddingh'-prijs volgens mij geciteerd uit het ingekorte juryrapport
dat op de site van Poetry
International staat. Journalistieke luiheid. Jammer, want nu hebben enkele
uitgesproken waarderende frasen de krant niet gehaald. De zinsnede 'maar
dat maakt zijn poezie zo boeiend', bijvoorbeeld."
De dichter leest voor uit het krantenverslag, waarin niet erg lovend over
Toendra wordt geschreven: "De dichter beschouwt het leven als een
hardvochtig krijgstoneel en brengt daar parlando en staccato, expressief
en in paradoxen, in litanieen en laconieke versjes, verslag van uit."
Thies pakt het juryrapport. "Terwijl direct na die zin volgt: 'Hij
doet dat op een manier die aantoont dat er van dik hout mooie, memorabele
planken kunnen worden gezaagd.' Waarom staat dat dan niet in de krant,
terwijl hij in de laatste alinea zegt dat in het juryrapport geen verklaring
wordt gegeven om welke redenen Toendra meer kwaliteit zou hebben dan de
andere bundels."
Thies, citerend uit zijn aantekeningen: "Op de avond van de prijsuitreiking
sprak jurylid Anton Korteweg het volgende oordeel uit: 'In elk gedicht
lijkt Thies zijn stijl opnieuw uit te vinden. Dat maakt het lezen van
deze bundel bijzonder spannend en interessant.' Dat heeft de verslaggever
ook niet opgeschreven." (Noot:
op de site van Poetry International staat die 'dik hout'-zin wel. De verslaggever
van de grote, landelijke middagkrant heeft die zin, als hij het complete
juryrapport al niet heeft ingezien, dus kunnen lezen. En dat de verslaggever
Korteweg niet in zijn stuk opvoert, is hem natuurlijk niet kwalijk te
nemen.)
Uit het voorgaande blijkt dat Thies een gedreven ambassadeur is van zijn
eigen poezie. Iemand die vecht voor zijn gedichten, erkenning wenst en
strijdt tegen 'verkeerde beeldvorming'. Ongevraagd maar niet ongewenst
geeft de dichter, die zijn geld verdient als freelance persklaarmaker
voor literaire uitgeverijen, vervolgens een uiteenzetting over zijn werk.
Thies' poetica is die van het beeldende en samengebalde. Compacte poezie.
Gaandeweg, Toendra is het resultaat van acht jaar dichten, ging hij prozaischer
dichten. "Je moet een poetica niet als te dogmatisch hanteren. Ze
moet geen belemmering gaan vormen. Het beeldende, expressieve is gebleven."
Zijn bundel wemelt van de soldaten, druipt bijna van het bloed, en er
spreekt ook een zekere doodsdrift uit. Zwartromantisch, zo wordt hij omschreven.
"Mijn poezie is persoonlijk, maar, op een enkel gedicht na, niet
autobiografisch in strikte zin te noemen. Mijn interesse en obsessie voor
geweld en de dood klinken door in mijn vroege gedichten, maar nu de dood
een autobiografisch gegeven is geworden, na de dood van mijn grootouders,
ben ik ze goeddeels kwijt." Je
moet eerst lezen wat je waardeert, is het antwoord op de vraag waarom
het acht jaar heeft geduurd voordat Thies debuteerde. "En daarna
moet je het loslaten. Ik wilde beeldende poezie schrijven, zonder dat
de beelden enerzijds te herleiden waren tot piepkleine waarnemingen, en
anderzijds niet meer zouden zijn dan symbolen. Een persoonlijke beeldenwereld,
een mengvorm van expressie en
constructie.
Thies is
geen talige dichter, zoals de gezaghebbende poezierecensenten Piet Gerbrandy
van de Volkskrant en Ilja Leonard Pfeijffer van NRC dat zijn. Bij hen
gaat het volgens Thies meer om de constructie dan om expressie. Zij nemen
hun eigen poezie als maatstaf. Bij hen staat de talige component centraal,
en Thies heeft de indruk dat dat ook zo is bij de meeste andere invloedrijke
critici. Nu hij een belangrijke prijs heeft gewonnen, voelt Thies zich
herkend en zeker erkend als dichter. "Natuurlijk vind ik mijn eigen
poezie goed, al is het maar om het feit dat ik door de verschillende stijlen
onderzoek wat er voor mij mogelijk is met poezie, dat ik ieder gedicht
zijn eigen stijl laat dicteren. Maar de teneur, misschien wel terreur,
heden ten dage is de talige poezie, waarbij bundels hecht geconstrueerde
kunstmatige bouwsels zijn. Onpersoonlijk, afstandelijk, overgecomponeerd.
En er is de tendens tot nonsenspoezie, van de weerbarstige poezie van
Gerbrandy, hoewel niet slecht, tot de ronkende, barokke, vage, breedsprakige
taalstroom van Pfeijffer. Leegte, inzetloosheid verscholen achter een
rookgordijn van taal. Wat is de inzet? Waar gaat het over? Het getuigt
van moed helder en transparant te dichten, daadwerkelijk een inzet te
hebben, en deze inzet te tonen. Dan zet je iets op het
spel." "Het zal wel heel zelfwaarderend klinken, maar ik dicht
ook zeer mooie en citeerbare regels. Hier: 'we boren ademgaten in een
doodskist en noemen het vrijheid'. En: 'de weeklacht van de weerloze is
mijn overwinningshymne'. Of: 'Er is een steen die men niet vormen kan
naar zijn hand.' Ook mooi vind ik 'ik wil van glas zijn en breken'."
Vooralsnog gaat de prijswinnende, transparante dichter Willem Thies ongebroken
door het leven.
|